Classificatie afwijkende emoties, gedachte en gedrag

Flash Cards

In de psychologie spelen diagnostische systemen zoals de DSM-5 en de ICD een cruciale rol bij het begrijpen van afwijkend gedrag. Dit gedrag wordt gezien als een uiting van onderliggende stoornissen of ziekten, waarvoor het diathese-stressmodel de complexe interactie tussen biologische aanleg en omgevingsfactoren verklaart. Het onderscheid tussen diagnose en classificatie is essentieel, waarbij diagnose verwijst naar specifieke aandoeningen bij individuen en classificatie een bredere categorisering omvat. Het benadrukt dat het zeggen dat iemand een stoornis heeft, zoals ASS, meer is dan een classificatie; het erkent unieke ervaringen en uitdagingen. Begrip van deze systemen draagt bij aan een dieper inzicht in psychische gezondheidsproblematiek en vormt de basis voor effectieve behandeling en ondersteuning.

DSM-5 Classificaties

De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition (DSM-5), is een classificatiesysteem dat wordt gebruikt door professionals in de geestelijke gezondheidszorg om psychische stoornissen te diagnosticeren. Het DSM-5 definieert verschillende stoornissen op basis van specifieke criteria, waaronder symptomen, duur en ernst.

Voor elke stoornis in de DSM-5 worden gradaties van ernst aangegeven. Bijvoorbeeld, binnen de depressieve stoornis kan de ernst variëren van mild tot ernstig, afhankelijk van factoren zoals de intensiteit van symptomen en de mate van functionele beperkingen in het dagelijks leven. In de tabel hieronder zijn een paar voorbeelden uit de DSM-5

Classificatie Voorbeelden
Angststoornissen Gegeneraliseerde angststoornis, Paniekstoornis, Sociale angststoornis
Stemmingstoornissen Depressieve stoornis, Bipolaire stoornis
Obsessief-compulsieve en verwante stoornissen Obsessieve-compulsieve stoornis, Body Dysmorphic Disorder
Psychotische stoornissen Schizofrenie, Schizoaffectieve stoornis
Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen Posttraumatische stressstoornis, Aanpassingsstoornis
Dissociatieve stoornissen Dissociatieve identiteitsstoornis, Dissociatieve amnesie
Neurocognitieve stoornissen Ziekte van Alzheimer, Mild Cognitive Impairment
Persoonlijkheidsstoornissen Borderline persoonlijkheidsstoornis, Narcistische persoonlijkheidsstoornis
Eetstoornissen Anorexia nervosa, Boulimia nervosa
Slaap-waakstoornissen Insomnie, Narcolepsie

DSM-5 Validiteit en Betrouwbaarheid

De DSM-5 streeft naar zowel validiteit als betrouwbaarheid in de classificatie van psychische stoornissen. Validiteit verwijst naar de mate waarin een diagnose daadwerkelijk de aanwezigheid van de stoornis weerspiegelt, terwijl betrouwbaarheid consistentie en reproduceerbaarheid van de diagnose impliceert.

Om deze aspecten te waarborgen, maakt de DSM-5 gebruik van specifieke criteria en gestandaardiseerde classificatiesystemen. Diagnoses worden gesteld op basis van geobserveerd gedrag, gerapporteerde symptomen en de impact op het dagelijks functioneren.

Voorbeeldtabel: Psychische Stoornissen

Stoornis Voornaamste Kenmerk Classificatie
Depressieve Stoornis Aanhoudend sombere stemming Milde, Matige, Ernstige Episodes
Angststoornis Overmatige zorgen en vrees Paniekstoornis, Sociale Angststoornis, Fobieën
Schizofrenie Verstoord denken en waarneming Paranoïde, Gedesorganiseerde, Katatone Type

Kritiek op DSM-5

Beoordelingsmethoden in de Geestelijke Gezondheidszorg

Behandelaren hanteren diverse beoordelingsmethoden om tot een classificatie en mogelijke diagnose te komen. Een van de belangrijkste beoordelingsinstrumenten is het klinische interview, dat verschillende stappen omvat:

  1. Gegevens verzamelen: Informatie over symptomen, klachten en de reden van de hulpvraag wordt verzameld.
  2. Probleembeschrijving: De behandelaar krijgt inzicht in de aard en ernst van de psychische problemen.
  3. Psychosociale geschiedenis: De levensloop en sociale context van de patiënt worden in kaart gebracht.
  4. Medische/psychiatrische geschiedenis: Informatie over eerdere medische behandelingen en psychiatrische diagnoses.
  5. Somatische problemen/medicijngebruik: Onderzoek naar fysieke gezondheid en medicatiegebruik.

Interviews kunnen verschillende structuren hebben:

Tijdens het interview worden verschillende elementen beoordeeld:

Psychologische Tests en Beoordelingsmethoden

Intelligentietests: Meten de cognitieve capaciteiten van een individu. Voorbeelden zijn de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) en de Raven's Progressive Matrices.

Zelfbeoordelingsvragenlijsten: Instrumenten waarbij individuen zelf hun symptomen en gedrag beoordelen, zoals de Beck Depression Inventory (BDI) voor depressie.

Neuropsychologische beoordeling: Evalueert cognitieve functies en hun relatie tot het brein. Tests omvatten de Trail Making Test en de Wisconsin Card Sorting Test.

Gestalt-test: Een vorm van neuropsychologische beoordeling, zoals de Bender-Gestalt Test, die non-verbaal redeneervermogen meet.

Gedragsbeoordeling: Observatie van gedrag in natuurlijke situaties. Voorbeelden zijn de Child Behavior Checklist (CBCL) en de Vineland Adaptive Behavior Scales.

Zelfwaarneming: Het vermogen van een individu om zijn eigen gedrag, gedachten en emoties te herkennen en te begrijpen.

Cognitieve beoordeling: Evalueert denkprocessen en informatieverwerking, zoals de Wisconsin Card Sorting Test en de Stroop-test.

Fysiologische beoordeling: Meet fysiologische functies in reactie op stimuli. Voorbeelden zijn EEG (elektro-encefalogram) en fMRI (functionele magnetische resonantiebeeldvorming).

Beeldende technieken: Gebruik van beeldvormende methoden zoals CT-scans, PET-scans en MRI om de structuur en functie van de hersenen te beoordelen.

Flash Cards